Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0363

Datum uitspraak2004-06-02
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308577/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Zutphen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 januari 2003, het bestemmingsplan "Omgeving Vispoortplein" vastgesteld.


Uitspraak

200308577/1. Datum uitspraak: 2 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], wonend te Zutphen, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Zutphen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 januari 2003, het bestemmingsplan "Omgeving Vispoortplein" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 november 2003, no. RE2003.43754, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 27 februari 2004 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Zutphen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2004, waar appellante, bij monde van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J. Zegveld, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Zutphen, vertegenwoordigd door ing. H.S. Zuethoff en mr. C.G. Hofman, ambtenaren van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “MVO projecten”, vertegenwoordigd door ing. E.Th. ten Brinke daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in een herinrichting van het terrein van de voormalige garage Wisselink aan het Vispoortplein, de Vispoortstraat, de Korenstraat en Zuiderhaven te Zutphen. 2.3. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Gestapelde woningen (W(g))”, omdat dit de bouw van twee appartementencomplexen in de nabijheid van haar woning mogelijk maakt. Zij is van mening dat het leefklimaat door de bouw ernstig wordt aangetast, nu de privacy en bezonning in haar woning en tuin zullen afnemen. Volgens appellante brengt de beoogde bebouwing voorts een waardevermindering van haar woning met zich. 2.4. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het in zoverre goedgekeurd. Voor de waardering van de bezonning van de woning van appellante heeft hij aansluiting gezocht bij het beoordelingssysteem van de Commissie Woningwaardering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Dit systeem hanteert voor bezonning van woonruimtes als minimumeis twee bezonningsuren per dag gedurende elf maanden van het jaar. Uit onderzoek is volgens verweerder gebleken dat bij de beoogde nieuwbouw, voorzover hier in geding, de bezonning van de woning van appellante voldoet aan deze minimumeis. Voor wat betreft de afneming van het aantal bezonningsuren in de tuin van appellante schaart verweerder zich achter het standpunt van de gemeenteraad dat dit niet leidt tot een ernstige aantasting van het leefklimaat. De aantasting van de privacy van appellante weegt volgens verweerder niet op tegen de belangen bij bebouwing op deze plaats. 2.5. Het plan maakt de bouw van 31 appartementen mogelijk verdeeld over twee complexen aan de Vispoortstraat en het Vispoortplein. Niet in geding is de behoefte aan bebouwing op deze plek. De bouwhoogte van de appartementencomplexen bedraagt maximaal 14 respectievelijk 17 meter. De Afdeling acht het standpunt van verweerder dat deze bouwhoogten ter plaatse gewenst zijn vanuit het perspectief van zuinig ruimtegebruik en aansluiting op aangrenzende gebieden niet onredelijk. 2.5.1. Gelet op de plankaart stelt de Afdeling vast dat de woning van appellante op ongeveer 10 meter van het beoogde appartementencomplex aan de Vispoortstraat en op ongeveer 15 meter van het beoogde appartementencomplex aan het Vispoortplein staat. Zoals overwogen in 2.4 heeft verweerder in zijn besluitvorming een onderzoek betrokken. Het betreft het onderzoek “Project Vispoort te Zutphen, bezonning” van 26 september 2003. In het onderzoek is uitgegaan van een bouwhoogte van 17 meter. Blijkens het onderzoek voldoet de woning van appellante met tenminste drie bezonningsuren per dag gedurende elf maanden van het jaar aan de door verweerder gehanteerde minimumeis van bezonning. Niet gebleken is dat deze conclusie onjuist is. Ook overigens heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het hiervoor genoemde onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene nieuwbouw niet leidt tot een ernstige aantasting van de bezonning van de woning van appellante. In de bezonningsstudie zijn de gevolgen van de bouw van de appartementencomplexen voor de zonlichttoetreding in de omliggende tuinen niet betrokken. Niet in geding is dat door de bebouwing de bezonning in de tuin van appellante zal afnemen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich, gelet op eerdergenoemde afstanden van de woning van appellante tot de appartementencomplexen, op het standpunt kunnen stellen dat deze afneming niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het leefklimaat. Onbestreden is dat door de voorziene nieuwbouw de privacy in de woning en tuin van appellante enigszins zal afnemen. Echter, niet is aannemelijk geworden dat deze afneming zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid niet heeft kunnen voorbijgaan. Wat de eventuele nadelige invloed van de beoogde bebouwing op de waarde van de woning van appellante betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan - mede gelet op de in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorziene mogelijkheid van schadevergoeding - in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. 2.5.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Verbeek Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004 85-466.